Tot op de dag van vandaag heeft er nog nooit een Belgische constructeur deelgenomen aan het officiële WK Formule 1 zoals we dat sinds 1950 kennen. Het door Jean Pierre van Rossem gefinancierde team Onyx Moneytron is het enige dat min of meer in de buurt kwam, maar een F1-wagen van een Belgisch merk heeft nooit bestaan en zal er hoogstwaarschijnlijk ook nooit komen al was het maar… omdat er geen echte Belgische automerken meer zijn. Laat staan dat iemand honderden miljoenen zal spenderen aan de ontwikkeling van een nieuwe wagen en dito renstal.
Vroeger, en dan spreken we over de jaren ‘70, was het veel makkelijker om een team te vormen in de hogere categorieën van de autosport. De toegankelijke Cosworth DFV V8 was de basis van bijna alle F1-teams en veel teams uit de Formule 2 profiteerden van datzelfde motorblok om de overstap naar de koninginnenklasse te maken. De instroom van rijders en constructeurs in de Formule 2 was dan ook enorm. Eind 1975 kwam er nieuws uit onverwachte, Belgische hoek. Van Hool, de Belgische autocar- en busfabrikant, had namelijk een geheel eigen F2 bolide ontwikkeld.
De wagen droeg dus het Van Hool-embleem, maar de bouw ervan gebeurde niet in het Antwerpse, maar wel in het Spaanse Zaragoza. Van Hool had daar een fabriek voor de productie van het zuiden van Europa en nu bouwde de mensen ginder dus ook een racewagen, die de naam VHM kreeg, naar Van Hool Marcel.
De wagen had uiterlijk iets weg van een kleine Ferrari 312T. De basis was een chassis uit aluminium, met een Cosworth BDA-viercilinder als krachtbron. Heel extravagant was de VHM dus niet. De voorophanging was daarentegen uiterst gecompliceerd en maakte gebruik van torsieassen, ongezien in de F2 van die tijd. Het opzet was dat de banden ten alle tijden zo veel mogelijk contact maakten met het wegdek. Dus een caster- en camberhoek van 0 graden.
De auto verhuisde vervolgens naar ons land voor diverse testsessies, waarvan ten minste één op Circuit Zolder. Bernard De Dryver was de voornaamste testrijder, maar bronnen vermelden ook andere landgenoten, zoals Patrick Nève en zelfs Jacky Ickx.
De VHM ging na de testen weer naar Zaragoza en de ontwerpers vervingen de Cosworth BDA door een BMW-motor, wat overigens het initiële plan was. Het debuut van de wagen vond tijdens de Jim Clark Trophy in Hockenheim (11 april 1976) plaats. Die wedstrijd was er één die niet voor het Europese Formule 2 kampioenschap meetelde. Ondanks (of dankzij?) de unieke ophanging slaagde Bernard De Dryver er niet in om een competitieve tijd neer te zetten in de kwalificaties. Zijn tijd van 2.09.400 was een slordige 10 seconden trager dan de polepositie van Hans-Joachim Stuck in zijn March 762, ook met BMW-motor. Kwalificeren was dus uit den boze…
Spijtig genoeg was de eerste outing van de Van Hool VHM ook meteen de laatste. Waarom is nog altijd een mysterie. In 1980 kwam er een nieuw teken van leven en dat dankzij Freddy Grainal. Grainal had een sterke band met Van Hool, aangezien hij één van de sponsors van het team was. Grainal bemachtigde de VHM, naast een tweede gebouwde exemplaar en reed er verscheidene heuvelklimwedstrijden mee. Nu, 40 jaar later, is er geen enkel spoor meer van de beide Van Hool Formule 2-wagens. Waar ze zijn en of ze überhaupt nog bestaan is niet geweten. Desondanks de bijna onbestaande racecarrière van de wagens, blijven ze nog altijd een stukje Belgische motorsport geschiedenis.