Stijn Paspont schrijft graag lange verhalen en nu wij niet meer aan corona-verhalen doen, schrijft hij een verhaal over de corona, niet de vermaledijde ziekte, maar wel de racende Toyota Corona.
Foto’s: © Toyota
In de jaren zestig herstelde de economie van Japan, na de aardschok van de Tweede Wereldoorlog, in een recordtempo. Motorsport was in die relance een perfect platform voor de promotie van de Japanse auto-industrie, maar ook om de moraal van de bevolking op te krikken. De eerste Japanse Grand Prix kwam er bijvoorbeeld in 1963, het ging niet om een Formule 1-race maar om een twee dagen durend evenement met talloze races op het toen gloednieuwe Suzuka Circuit. Het was voor veel Japanse merken een eerste stap in de autosportwereld. Toyota hoorde daar ook toe.
In 1964 kwam Toyota, net als alle andere Japanse automerken, terug voor de tweede Grand Prix. Ditmaal met wat meer ervaring en een nieuw, geprepareerd model: de nieuwste generatie van de Toyota Corona, een vierdeurs familiewagen en een concurrent van de Nissan Bluebird. Deze nieuwe generatie was een instant succes op de markt en lag mede aan de basis van Toyota ’s internationale doorbraak. De veel gebruikte marketingleuze Winnen op zondag, verkopen om maandag beschreef het succes van de Corona goed. Hun tweede, derde, en vierde plaats in de Armstrong 500 (de race die later de beruchte Bathurst 1000 werd) in Australië is daar een perfect voorbeeld van.
Door de jaren heen kwamen er vele versies van de Toyota Corona. Een stationwagen, grote en kleine sedans en zelfs een pick-up. Allemaal waren ze gebaseerd op de oorspronkelijke Corona. Het meest exclusieve model was de 1600 GT. Deze tweedeurs coupé had een 120 pk-sterke 4-cilinder onder de motorkap. Het was dat model dat we het meeste in actie zagen op de nationale circuits. De auto zou ook het vuur aan de schenen leggen van de Nissan Bluebird’s grote broer: de iconische Skyline GTR.
Ondertussen was een nieuwe soort motorsport die alle aandacht te trekken: Rally, een sport die evolueerde van langeafstandsritten op openbare wegen, tot een reeks chronoritten op afgesloten wegen. Het concept “Special Stages” was geboren. Het grootste en meest prestigieuze evenement van allemaal, de Monte Carlo, had enige tijd nodig om zich aan te passen aan dit nieuwe concept. In 1968 stopte de organisatie eindelijk met de hopeloos ingewikkelde regels en straftijdsystemen. Tot groot jolijt van de fabrikanten die eindelijk “puur” konden racen.
Toyota stuurde een Corona, een 1600GT GT5-LM om precies te zijn, naar de Monte-Carlo. Omdat Japanse coureurs amper of geen ervaring hadden met rally rijden werd de Zuid-Afrikaan Jan Hettema gekozen om het stuur van de auto te nemen. Hettema was namelijk al drie keer nationaal kampioen geworden in zijn thuisland en dus meer dan capabel geacht om de Corona door de nauwe bergpassen te jagen. Wat Hettema echter niet kon, was rijden bij vriestemperaturen. De voorruit van zijn Corona vloog namelijk aan diggelen door een bout afkomstig van een wagen voor hem, wat tijdens de koude januari wintermaanden in de Alpen niet echt aangenaam was. Het team nam de beslissing om te stoppen voordat… Hettema bevroor.
Hettema was een jaar later weer aanwezig met een Corona, maar moest opnieuw vroegtijdig opgeven, ditmaal vanwege een kapotte versnellingsbak. In 1970 kwam er een nieuwe poging en ditmaal was het menens. Niet één, maar twee Corona verschenen aan de start. Eén werd nog steeds bestuurd door Jan Hettema, maar de andere werd ging naar “Quick” Vic Elford. Hij had de Monte Carlo Rally twee jaar eerder al gewonnen met een Porsche en hij had nauwe banden met Toyota. Hij was één van de weinige buitenlanders die ooit met de krankzinnig krachtige Toyota 7 gereden had. Spijtig genoeg moesten beide wagens wederom opgeven, ditmaal met problemen aan het differentieel.
Desondanks was de Corona een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van Toyota. Het gaf het merk de doorbraak in de autosport en opende de deur voor toekomstige avonturen en overwinningen in het WRC, WEC, Super GT en zo veel meer.