Home > F1 > F1: wordt 2020 de ondergang van Williams?

F1: wordt 2020 de ondergang van Williams?

Twee weken geleden kondigde het Williams Formule 1 team aan dat ze aan de rand van het faillissement stonden. Ondertussen zijn er leningen afgesloten (o.a. aan papa Latifi) en lijkt er kans op een redding, maar er wordt door de teamleiding niet uitgesloten dat het hele team zal worden verkocht. En dat is erg, want “Williams” is één van de oorspronkelijke privéteams met een geschiedenis die teruggaat naar wat Enzo Ferrari smalend “de garagisten” noemde.

(foto’s: archief ©W.Bouchez)

Frank Williams zal altijd onlosmakelijk verbonden blijven met “zijn” team, al liep de weg naar het “Williams Grand Prix Engineering” zoals we dat heden ten dage kennen, helemaal niet rechtlijnig. Zoals zovelen probeerde hij het eerst zelf als rijder. Via toerwagenraces kwam hij in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw in de Formule 3 terecht, maar een echt succes werd dat niet. “Ik ging altijd van de baan”, gaf hij ooit zelf toe in een interview. Hij kon zijn carrière door gebrek aan geld niet op de rails krijgen. en kwam er al gauw achter dat het ondersteunen van andere rijders en het organiseren van een raceteam hem meer voldoening gaf. Hij richtte “Frank Williams Racing Cars” op en steunde de carrière van zijn vriend en flatgenoot Piers Courage, zoon van een gekende brouwersfamilie. Na een succesvol jaar in de Formule 2 kocht hij in 1968 een Brabham F1 chassis, dat hij inzette in de Formule 1 voor Piers Courage. Daarna zocht Williams zijn heil in een De Tomaso voor 1970. De wagen bleek niet competitief. Het noodlot sloeg dan ook nog eens toe op Zandvoort waar Courage van de baan ging en zijn leven verloor in het dramatische incident. Het was een zware schok voor Frank Williams die in de toekomst steeds een zekere afstand zou bewaren tot zijn rijders.

De lange weg naar de top

Het team ging door. In 1971 was dat met een gekochte March-Cosworth en Henri Pescarolo. Geldgebrek was de rode draad doorheen het seizoen. Er volgde het avontuur met het oliebedrijf Motul in 1972, het eigen ontwikkeld chassis met geld van de Italiaanse sponsor Politoys bleek een mislukking. Motul en Politoys ruimden plaats voor de Iso-Marlboro in 1973, evenmin een scheurijzer. Een waslijst aan rijders, waaronder onze eigen Jacky Ickx, zochten enige snelheid in de wagen te krijgen. Het was vergeefse moeite. De resterende chassis’ kregen in 1974 voor het eerst de typebenaming FW, voor Frank Williams. De nieuwe Williams FW4 zou de eerste volledig zelf ontwikkelde wagen worden, In 1976 verkocht Williams het team aan miljonair Walter Wolf, die het liet evolueren naar het Wolf Grand Prix team. Onenigheid binnen het team deed Williams uiteindelijk uitstappen uit zijn eigen F1 team. De redding kwam er in 1977 van Belgische kant met Patrick Neve en financiering van de Belle Vue brouwerijen. Williams ging met ingenieur Patrick Head in zee en startte Williams Grand Prix Engineering. Met de gekochte March worden er in 1977 door o.a. Patrick Neve geen punten gehaald. Met het geld van “Fly Saudi” gaat Patrick Head in 1978 achter de tekentafel en zijn creatie, de Williams FW06 blijkt een schot in de roos. Patrick Neve is dan al van het toneel verdwenen.

Het succesverhaal

Alan Jones haalde in 1978 punten en podia. Clay Regazonni won met de verbeterde FW07 in 1979 de eerste Grand Prix zege voor Williams. Jones werd in 1980 de eerste Williams wereldkampioen, het team won met overmacht de constructeurscup. Ook in 1981 domineerde Williams met Jones en Reutemann. Een tweede constructeurskampioenschap werd binnengehaald, maar de rijderstitel glipte naar Nelson Piquet. Maar Williams Grand Prix Engineering zat op rails. De geslaagde ontwerpen van Patrick Head en Frank Dernie, gekoppeld aan de juiste strategische keuzes, maakten van Williams één van de topteams. Keke Rosberg werd in 1982 nog wereldkampioen met de Cosworths maar Williams had zich al de diensten verzekerd van Honda. Na de leertijd in 1983 vielen de eerste zeges in 1984 en met Nigel Mansell en Nelson Piquet aan het stuur werd de binoom Williams-Honda een begrip. Maar net toen de veelbelovende 1986 campagne van start zou gaan, kreeg het team opnieuw een zware slag. Op de terugweg van de F1 tests op Paul Ricard, raakte de Ford Sierra huurwagen van Frank Williams van de baan. Hij werd met een gebroken nek eerst naar een Frans hospitaal gevoerd, en daarna overgebracht naar Engeland. Voor Frank Williams zou een lange herstelperiode aanvangen. Voortaan was hij vanaf de schouders verlamd en veroordeeld tot een leven in een rolstoel. 1986 had het jaar van Williams moeten zijn maar met het wegvallen van de teambaas, een interne strijd tussen de rijders en de nodige pech, zag men de titel in de laatste race naar Alain Prost en McLaren gaan.

Uitstel werd geen afstel: Nelson Piquet greep in 1987 de wereldtitel, maar Honda ging naar McLaren. Een nieuwe ommezwaai voor Williams dat pas met de komst van de Renault motor in 1989 weer op de voorgrond trad, niet in het minst door toedoen van onze eigen Thierry Boutsen die in 1989-1990 zijn drie zeges in de F1 behaalt bij Williams. Een nieuw succesverhaal was geboren. Maar Boutsen moest evenwel wijken voor de obligate Engelse rijder, en die moest wijken voor de te verwachten Franse kampioen. Williams-Renault stond garant voor de wereldtitels van Mansell (1992), Prost (1993), Hill (1996) en Villeneuve (1997). Het terugtrekken van Renault deed het team naar het middenveld wijken. Maar in 2000 trad Williams aan tegen de Ferrari overmacht met de nieuwe BMW motor en de flamboyante Indycar kampioen, Montoya. Williams-BMW stond voor snelheid en zeges, maar de wereldkampioenschappen gingen allemaal naar Ferrari en de ongenaakbare Michael Schumacher.

Het einde van een tijdperk

Na het vertrek van BMW in 2005 werd het een zoeken. Sponsors kwamen en gingen, motorenleveranciers ook. Terug naar de bron in 2006 met de Cosworth, dan naar Toyota (2007-2008) en dan toch weer terug Cosworth (tot 2012) en dan naar Renault (2013-2014) voordat er gekozen werd voor Mercedes in het nieuwe turbo-hybride tijdperk. Williams zorgde dan nog wel voor een doorstroom van talenten naar de top, denken we maar aan Button, Rosberg of Bottas, maar de teloorgang was inmiddels al ingezet. In het begin van de eeuw bleek Montoya niet het verhoopte leiderschap te bezitten om het team uit de schaduw van Ferrari te halen. De dominantie van eerst Red Bull en daarna Mercedes deed het team vervolgens naar de staart van het veld glijden. Onvoldoende budget zorgde voor de komst van een aantal “betaal”-rijders en dat deed geen goed aan de prestaties. Noch Bruno Senna, Nakajima, Maldonado of Stroll maakten enig beduidend verschil, evenmin als de uit pensioen gehaalde Barrichello, Massa of Kubica. De regelmaat was zoek, de geldstromen schaars en de prestaties zo mogelijk nog schaarser. Tot op het punt dat Williams bij het clubje van de “also ran” hoorden. Ze reden mee…om mee te rijden. Of 2020 hierin enige verandering had kunnen brengen als Corona niet was tussengekomen zullen we nooit weten.

En nu?

Feit is dat Williams Grand Prix Engineering mogelijk zal worden uitverkocht. De Canadees Nicolas Latifi zal allicht mogen blijven in de renstal van de papa, en mogelijk komt papa Mazepin met de rest van het geld over de brug vanuit Rusland waarbij zoon Nikita dan de andere zit mag innemen. Misschien blijft de naam Williams wel behouden, of misschien gaan ze de weg op van die andere legendarische renstallen als Lotus, Ligier, Tyrrell, Brabham… en verdwijnt nog maar eens een icoon uit het F1 wereldje.

Williams FW 06 tijdens de Spa Six Hours (2016)

Bibliografie:

  • “Grand Prix 1970”, Ulrich Schwab, vertaling Hans Peters, Peters Uitgeverij, Deventer,1971.
  • “Williams”, film/documentaire uit 2017 van Morgan Matthews,  BBC Films, Minnow Films, Curzon Artificial Eye, Verenigd Koninkrijk.

Website:

https://www.williamsf1.com
https://en.wikipedia.org/wiki/Williams_Grand_Prix_Engineering
https://en.wikipedia.org/wiki/Frank_Williams_Racing_Cars
https://en.wikipedia.org/wiki/Frank_Williams_(Formula_One)