In 1977 won Alfa Romeo met voorsprong iedere wedstrijd van het WK Uithouding. Op het einde van het seizoen haalden de Italianen het dan ook behoorlijk makkelijk voor Osella en Lola. Het zouden de laatste wapenfeiten zijn van de Italiaanse constructeur in de uithoudingsracerij voor prototypes. Nooit zouden we nog een Alfa-Romeo in Le Mans of Daytona zien, al bestaat er wel een Alfa-Romeo die heel dicht bij de startgrid stond, maar daar uiteindelijk nooit raakte.
Foto: © Wikipedia
De jaren ’70 waren een behoorlijk succesvolle periode voor Alfa-Romeo in de uithoudingsracerij. Het Italiaanse merk won het WK in 1975 en 1977, maar een herhaling van de triomfen in Le Mans (1931-1934) zat er evenwel niet in. Als de FIA in 1981 de nieuwe autosportregels aankondigt, met onder meer de Groep C, neemt Lancia het heft in handen en verdwijnt Alfa Romeo naar de achtergrond. Lancia doet het eerst met de LC1 en later met de LC2 en behaalt drie zeges in het WK Groep C, maar ook voor hen is Le Mans te hoog gegrepen. Midden de jaren ’80 is het Italiaanse merk definitief uitgespeeld, op een occasionele inzet van een private Lancia LC2 van het team van Gianni Mussato na. Lancia werd van 1983 tot en met 1985 vicekampioen bij de merken, telkens achter het ongenaakbare Porsche. Vanaf dan ging de aandacht van Lancia uit naar de rallysport, Ferrari zat in de F1 en Alfa Romeo bouwde wagens voor de toerismeracerij, met de onder meer GTV6, de 75 en later de 155.
Groep C met F1-saus
In 1990 kondigde de FIA echter nieuwe regels voor de Groep C aan, met een Categorie 1 voorbehouden aan bolides met een atmosferische krachtbron van 3,5 liter naar het voorbeeld van de F1. Op dat ogenblik ontstaat bij Alfa Romeo het project SE 048SP. Alfa Romeo had immers een F1-motor in de schuif liggen, maar een terugkeer naar die F1, met Ligier werd op het laatste ogenblik opgegeven. Na deze beslissing, werd de 3,5-liter V10-motor ontworpen door Pino D’Agostino, aangepast om een nieuwe Groep C (Alfa Romeo “SP” – “Sport Prototipo” -programma) te ontwikkelen en dat in samenwerking met Abarth (dat de naam SE 048 zou geven), voor het chassis en de transmissie. De V10-motor, die was getest in een oude Lancia LC2, had een vermogen van 620 pk bij 13.300 o/m. Het chassis was van de hand van Giuseppe Petrotta en Ignazio Lunetta, terwijl Giorgio Camaschella de aerodynamische ontwikkeling voor zijn rekening nam. Het resultaat was een monocoque van koolstofvezel geproduceerd door Monfrini.
Toch een V12
Enige tijd later koos het management van de groep om interne redenen ervoor om één enkele 3,5 L-motor te ontwikkelen, zowel voor de sportwagens als voor de Formule 1. Hun keuze viel toen op de V12 van Ferrari. De V12-motor werd vervolgens weer opgepakt door het team van D’Agostino en aangepast aan de nieuw gecreëerde Groep C-voorschriften. De monocoque carrosserie werd ook aangepast om de nieuwe motor te huisvesten (de versnellingsbak was niet voltooid), maar al in september 1990 besloot het management het programma op te schorten en verder dan één prototype kwam men niet. Dat prototype maakt nu deel uit van de Museo Alfa Romeo-collectie. In 2010 kon het publiek deze wagen zien in Goodwood, met de V12 van Ferrari onder de motorkap. Het budget dat Alfa Romeo uitspaarde, liet het merk toe om onder meer de 155 DTM te ontwikkelen, waarmee twee titels werden behaald.